Niki Terpstra schrijft voor elke editie van Procycling een column. In de seizoengids haalt hij uit naar de ‘ouderwetse’ wielerbond UCI en blikt hij terug op het veroveren van het wereldrecord.

Achterhaalde situatie

Ik dacht eerst eens flink mijn gal te spuwen over de UCI. Dat doe ik vaker, en naar mijn mening terecht, want het is me een ingeslapen, ouderwetse club waar ik me het hele jaar aan kan ergeren. Zeker gedurende wintermaanden, wanneer de ploegen hun gebruikelijke trainingskampen houden en je overal coureurs tegenkomt die nog in het tenue en op de fiets van hun oude ploeg rondrijden, terwijl ze zich al hebben aangesloten bij hun nieuwe team. Je mag – contractueel! – het materiaal van je nieuwe werkgever niet testen, de passende kleding niet aantrekken, nog niet op de groepsfoto, en ga zo maar door. Pure ellende, en alleen omdat de UCI het tijdstip van ingaan van een nieuw contract niet wil veranderen. Ik vind het raar. Maak er gewoon 1 november van! Het seizoen is dan voorbij, coureurs kunnen overstappen, sponsors treden aan of verdwijnen, en iedereen is blij. Maar nee, in het Zwitserse hoofdkwartier Aigle houdt men lekker vast aan de oude, achterhaalde situatie. Laat ik me mild uitdrukken: jammer.

Direct Energie 2020
Geoffrey Soupe in Cofidis-kleding tussen de renners van Total-Direct Energie.

Gelukkig fietsen we alweer en mag ik zeggen dat de winter in dat opzicht prima is verlopen. Goed kunnen trainen, weer veel op de baan bezig geweest en zo een stevige basis gelegd voor mijn veertiende profseizoen. Ik heb er zelfs een wereldrecord bij, dat gebeurt me ook niet alle dagen van mijn carrière. En nog een bijzondere mijlpaal ook. Sinds drie jaar doe ik mee aan een honderd kilometer koppelkoers in Kopenhagen. Jimmy Madsen, een oud-coureur en organisator van die race vroeg me destijds en het leek me een uitstekend intermezzo in mijn wintertrainingen. Deze editie net na Kerstmis werd extra speciaal, omdat ik voor het eerst in vier jaar weer eens kon koppelen aan de zijde van mijn oude maat Iljo Keisse, met wie ik eerder deze maand trouwens ook de Rotterdamse zesdaagse heb gereden. In het gezelschap van Erwin Goënga, een fietsvriend uit mijn jeugdjaren, ben ik in een busje een weekendje op en neer gegaan naar Denemarken. 800 Kilometer heen, 800 terug. Precies zoals we vroeger naar de koers trokken. Op de terugweg passeerden we Hamburg. We zijn de binnenstad ingereden om een goede hamburger te eten, zodat we daarna met een volle maag naar huis door konden knallen. Het leek wel een tienertoer voor dertigers, de oude tijden herleefden.

Maar die koppelkoers. Wat moet je je nou bij zo’n race voorstellen? In elk geval geen gelikt circus met toeters, bellen of gigantische lichtshows. In Nederland houden de mensen die op baanwielrennen afkomen daar juist van: het middenterrein van de zesdaagse in Ahoy wordt bevolkt door publiek dat voor een drankje en een babbeltje komt. Deense bezoekers van een baanevenement zijn totaal anders. Die klimmen de tribunes op en gaan honderd kilometer lang geconcentreerd naar de koers zitten kijken. Dat brengt natuurlijk een andere sfeer teweeg. Ik kan er ongelooflijk van genieten, al ben ik net zo goed verknocht aan de gezelligheid van Rotterdam. Als de fans voor het fietsen komen, snap je dat een wereldrecord als een bom inslaat. Ze deden veel pijn, die honderd kilometer, maar wat was het resultaat een opsteker. Eén uur, vijftig minuten en vijftig seconden hadden Iljo en ik nodig voor die afstand. We haalden een gemiddelde snelheid van 54,15 kilometer per uur. Het publiek werd helemaal gek, deels omdat het een mooie wedstrijd had gezien, maar ook omdat het oude record al zo lang in de boeken stond.

Niki Terpstra en Iljo Keisse 2020

Ik had nog nooit gehoord van Reginald Arnold, een Australiër, en de Italiaan Fernando Terruzzi die samen in 1960 een uur, 52 minuten en veertien seconden klokten. Bij het lezen van die cijfertjes was ik onmiddellijk onder de indruk van de geweldige prestatie van die mannen destijds. Vooral als je bedenkt dat het materiaal van toen zich niet laat vergelijken met de spullen die wij tegenwoordig hebben. Hoe hebben die twee zó hard kunnen rondvliegen over de piste?

Een seconde schoot de gedachte bij me binnen om de UCI eens te vragen of er misschien beelden van zijn in het archief. Niet zo gek, toch? Want als je zó graag aan het verleden vasthoudt…


Dit is een column uit de seizoengids van Procycling. Bestel het magazine hier