De Tour de France is gestart. Vanaf vandaag elke dag een Tourweetje uit de Tourbijlage 2006 van Fiets nr. 7. Vandaag: de proloog.

Specialisten
Dit jaar een echte proloog in de Tour. Waarom kunnen sprinters dat zo goed? Het rijden van een snelle proloog vergt een bepaald type spieren, de zogenaamde snelle spiervezels. Dat zijn spieren die in korte tijd veel vermogen kunnen leveren, maar ook snel vermoeid raken. Sprinters zijn daar bij uitstek geschikt voor. Zij zijn ook in staat om gedurende iets langere tijd hard te fietsen (5-10 kilometer), omdat zij zich immers moeten kunnen handhaven in een peloton dat in de laatste kilometers met 60 km per uur voortraast. Daarmee onderscheiden sprinters die aan de Tour deelnemen, zich van sprinters die op de baan met de besten wedijveren. Die sprinters zijn alleen gespecialiseerd in het rijden van een korte sprint. Je kunt baansprinters dan ook vergelijken met een 100 meter in de atletiek, een sprinter in de Tour kun je vergelijken met een 400- of 800-meteratleet, die als het moet ook een marathon zou kunnen lopen. Die mix van eigenschappen maakt sprinters goede proloogrijders, maar ze moeten wel in staat zijn om in een aƫrodynamische houding op de fiets te zitten. Een sprinter als Cipollini was daartoe in staat. Ook Tom Boonen is in staat tot een snelle proloog, maar dan moet hij wel zijn positie op de fiets aƫrodynamischer maken.
Adrie van Diemen, inspanningsfysioloog