Alleen aankomen op Alpe d’Huez. Tom Boonen kan er wel  nachtenlang van dromen, maar hij zal het nooit realiseren.

Het heeft voor hem dan ook weinig nut om een trainingskamp in de Alpen te beleggen. Dit heeft vooral te maken met de morfologie en de spiereigenschappen van de sprinter. Een sprinter heeft veel spiermassa met bovendien een hoog percentage snelle spiervezels, die veel kracht kunnen genereren, maar die echter snel vermoeid raken. Daarnaast hebben ze een heel goede aansturing via het zenuwstelsel van die spiervezels, die zorgt voor optimale prikkeling van zoveel mogelijk snelle spiervezels en voor een gelijktijdige prikkeling (samentrekking) van al die snelle spiervezels. Deze karakteristieken zijn vooral genetisch bepaald. Je bent een geboren sprinter of niet.

Deze eigenschappen zijn bepaald niet bevordelijk voor goede klimprestaties. De spiermassa leidt tot een relatief hoog lichaamsgewicht en een lage verhouding W/kg van het omslagpunt. De snelle spiervezels raken bovendien eerder uitgeput en dan moet de inspanning vervolgens met een relatief lager percentage langzame spiervezels worden volbracht, die dus relatief minder vermogen kunnen leveren. Dus sprinters moeten in aanloop van de Tour vooral trainen op het sprinten, want klimmers zullen het nooit worden.
Adrie van Diemen