Zoals beloofd bij de Brief van de Maand in nummer 5: meer informatie over geometrie. 
De tekst stond in de Koopgids van 2005. Hier nog een keer ‘online’de tekst.
 

Messcherp een bocht in
Het lijkt zo simpel. Je stapt op je racefiets, klikt je voeten in de pedalen en gaat er van tussen. Ogenschijnlijk moeiteloos draai je mee in je groepje, jouw voorwiel op een paar centimeter afstand van je voorganger. Dat hoef je met een ‘oma fiets’ niet te proberen… De vraag: waarom stuurt een racefiets zoals die stuurt? En waarom valt een fiets niet om als die rijdt ?
 
Om maar met de deur in huis te vallen: er is een verschil tussen rijeigenschappen en stuureigenschappen. De rijeigenschappen van één specifieke racefiets worden bepaald door de stuureigenschappen gecombineerd met zaken als framemateriaal, wielen, banden, stuur en zelfs een zadel. Daarover later meer. De bouw van een racefiets valt onder de stuureigenschappen. Waaraan een racefiets ‘moet’ voldoen wordt voor een groot deel bepaald door de Union Cycliste International,  de overkoepelende organisatie van het wielrennen.

 Eind jaren ’90  heeft UCI regels opgesteld met betrekking tot de geometrie er vooral op gericht zijn om de rijdbaarheid -en daarmee de veiligheid van de fiets & de berijder in het peloton- te waarborgen. In de regels -die voor een ieder te vinden zijn op de site van de UCI- worden zaken bepaald als zithouding, wielbasis en zelfs de dimensies van de framebuizen. Waarom is die UCI zo belangrijk? Ondanks het feit dat het gros van de racefietsen nooit in wedstrijden ingezet wordt, worden racefietsen nog wel gebouwd voor dit doel! Dit geeft nog geen antwoord op de vraag: waarom stuurt een racefiets zoals die stuurt? En waarom valt een tweewieler niet om als hij, zelfs zonder bestuurder gewoon recht overeind blijft rollen totdat hij bijna stilstaat? Wat de fiets betreft is de belangrijkste studie over de stabiliteit die van de scheikundige Jones. Jones heeft een stabiliteitsindex bepaald voor ‘Rideable bikes’. Deze index is een negatief getal tussen -1 en -3. Min 1 is nerveus en min 3 is stabiel. Criterium- en baanfietsen zitten in de buurt van -1, klassiekerfietsen en randonneurs zitten op -2 tot -2,5 en mountainbikes met voorvering (onbelast) zitten bij de -3. Cruciaal voor de stuureigenschappen is de naloop. Wat is naloop? Dat is de afstand die het raakpunt van de band op de grond achter de draaiingsas van de vork ligt. De naloop wordt bepaald door de sprong van de voorvork, de balhoofdhoek en de wielmaat. Huh? Je ziet vanzelf ‘het licht’  als je de naloop meet: je zet de fiets recht neer, pakt een schietlood -een touwtje met daaraan een puntig gewichtje- houdt deze langs de as van het voorwiel en voila: de afstand van het gewichtje op de grond en de lijn die de voorvork naar de grond maakt is de naloop. Voor de stabiliteit moet elke fiets naloop hebben. 

Wat er gebeurt met ‘voorloop’ weet je als je een supermarkt karretje pakt: het naar voren wijzende vorkje klapt direct om als je met de kar de supermarkt in trekt. Ook al lijkt een fietsvork naar voren te wijzen, waar het om gaat is niets anders: het raakpunt van de band met het wegdek ligt achter de nu schuin staande draaiingsas. En om maar meteen een droom uit de wereld te helpen: er is geen verschil tussen een voorvork met gebogen en rechte vorkpoten; de bocht maken ze beiden. Die met de gebogen vorkpoten halverwege, die met de rechte poten vlak onder het balhoofdstel. Een naloop van 60 mm -dus 6 centimeter verschil tussen de as van de voorvork en de lijn van de voorvork- lijkt gemiddeld genomen goed voor alle fietsen. De stabiliteitsindex (Jones noemde het de u-waarde) gaat verder omdat die ook rekening houdt met de balhoofdhoek, de vorksprong en de wielgrootte. Voor het nauwkeurig meten van de geometrie van een fiets heeft Guus van de Beek in 2000 een meetbank ontworpen die gebaseerd is op het 180 graden draaien van de voorvork. De wielen van de fiets worden vervangen door hulpassen. Op de bank steunt de fiets op de bracket of op de trapas en hangt de achteras in sleuven in twee steunen. Met behulp van steunen, een haaks meetblok, een dieptemeter, een schuifmaat en een hoekmeter zijn heel nauwkeurig de hoogte te meten van de vooras met de vork in de normale stand en met de vork 180 graden omgedraaid. Verder wordt gemeten de horizontale afstand waarover de vooras zich verplaatst heeft, de hoogte van de trapas, de hoogte van de achteras en de hoek van de zitbuis. De rest is een kwestie van rekenen. De formules berekenen de echte balhoofdhoek, de vorksprong, de naloop en de basismaten van het frame. Het programma berekent ook de stabiliteitsindex.
Fietsen met een lagere stabiliteit – zeg maar -2,10- sturen lichter, zijn wendbaarder, nerveuzer ook. Is het getal (beduidend) groter –rond de -2,50-, dan heeft de fiets betere rechtuitloop-eigenschappen, spoort beter, rolt zo mogelijk iets lichter.