1. Je houdt je handen altijd bij de remmen. Of op de beugel, of onderin.
2. Veranderingen in rijrichting en rijsnelheid worden relatief langzaam en lang van te voren doorgevoerd. Dat betekent goed anticiperen. Onverwachte cq plotselinge stuurbewegingen vormen een probleem voor de mensen achter je.
3. Als je met je buurman praat, kijk je hem nièt aan. De sociale conventie staat dat vaak in de weg, maar toch: je kijkt vóór je.
4. Leunen en aanraken met de elleboog of schouder horen erbij als je als groep compact rijdt. Daar moet je niet van schrikken. Evenals kleine duwtjes als hulp geven, zonder dat je de ander of je zelf uit evenwicht duwt. Als je dat niet kunt of eng vindt: oefenen.
5. Dicht tegen de berm rijden of zelfs in de berm rijden is een handige vaardigheid om uit de wind te kunnen zitten of om bij zwiepers vóór je niet in de problemen te komen. Oefen ook het weer uit de berm komen eens, daar gaat het vaak fout.
6. Als je vooraan rijdt moet je kunnen omkijken zonder je fietsrichting te veranderen. Omkijken in de groep doe je het veiligst door de schouder van je buurman vast te houden. Zo houd je makkelijk je lijn.
7. Op smalle wegen ga je in ‘blinde’ bochten, waar je dus niet doorheen kan kijken, op lijn rijden of met een “verkenner”: iemand die een meter of 10 vóór de groep rijdt en op tijd “tegen”of “op lijn” kan roepen. Een andere groep inhalen doe je nooit voor een blinde bocht. Als je ruim vóór de bocht ver links op de weg kunt rijden zie je eerder wat er na de bocht komt.
8. Als de groep in tweetallen rijdt en er komt een tegenligger aan: niet allebei in de remmen, maar degene die rechtsvoor rijdt versnelt en maakt daarmee ruimte achter zich zodat linksvoor achter hem kan inpikken. Ritsen dus. Op die manier heb je meer tijd voordat je bij de tegenligger bent. De goede reactie is hier vaak niet de natuurlijke reflex. De natuurlijke reactie is vaak dat beide rijders remmen. Daarmee gaat reactietijd verloren en creëer je niet de benodigde ruimte, bovendien komen degenen die erachter rijden makkelijk in de knel.
9. Meestal zijn er behoorlijke krachtsverschillen in fietsgroepen. Met name als het in de groep meer gaat om competitie dan samenwerking kan dat problemen opleveren. Hierdoor kan het zijn dat de zwaksten extra risico’s nemen om toch bij te blijven. Je verstand blijven gebruiken is moeilijk als je in de wedstrijd-modus zit. De sterksten kunnen een handje helpen. Soms letterlijk door anderen uit de wind te houden. Maar ook door de anderen niet te ‘verleiden’ tot te gevaarlijke zaken, zoals door nog net over te steken als je alleen zelf over kunt.
Speel met de krachtsverschillen. In de bergen is het gebruikelijk dat er boven wordt gewacht. Op het vlakke kan je ook zoiets doen door op een bepaald traject een paar kilometer even los te gaan om daarna terug te rijden naar de langzameren uit de groep. Of de sterkeren nemen halverwege een iets ruimere route. Een paar keer een maximale versnelling van een paar minuten door de snelleren en zij hebben lekker kunnen gassen en zijn weer koest als een hond die uitgelaten is. Trainingstechnisch zijn die intervallen ook goed. Maar om er toe te komen dat zo te regelen is niet evident.
10. Als toergroep rij je soms in tweetallen achter elkaar op dezelfde afstand van de wegrand. Daarmee hou je geen rekening met de wind. Het is efficiënter om in een waaier te rijden. De voorste rijder rijdt zoveel mogelijk aan de wind-kant zodat degenen daarachter uit de wind kunnen zitten. Komt de wind van links, dan gaat de volgende man rechtsachter de voorman rijden. We maken onderscheid tussen de enkele waaier (‘lint’) en dubbele waaier (‘ketting’).
In een dubbele waaier doet iedereen even veel werk. Bij grotere krachtsverschillen betekent dat de sterkere rijders minder doen dan ze kunnen. Als een sterkere man een langere kopbeurt maakt en zijn voorganger zich gewoon laat afzakken ontstaat er vanzelf een enkele waaier. Je kan ook een tweede waaier opzetten, die achter de eerste blijft rijden.
Soms gaat een sterkere man achteraan rijden om hier en daar iemand een duwtje te geven. Of hij rijdt zelf aan de windkant van een wiel vóór hem om de man achter hem de ruimte te geven om uit de wind te rijden.
11. Als er ruimte is kan je de hele weg gebruiken om in een brede waaier te rijden. Je gaat daarbij over de as van de weg. Wel moet je dan heel goed weten welk ander verkeer eraan komt en daar op tijd op anticiperen.
12. Door het parkoers, de wind, de verkeerssituatie (tegenliggers), de onbekende stuurvaardigheid van de mederijders kan je er soms verstandig aan doen om uit de wind te rijden met speelruimte voor het geval dat het fout gaat. Je zorgt dat het achterwiel van je voorganger een onverwachte zwieper kan maken zonder dat het tegen jouw voorwiel komt. Doe je dat niet dan moet jij ook een zwieper maken en die wordt naar achteren door de groep steeds groter. Je rijdt dus uit de wind, maar hemelsbreed achter het achterwiel van je voorganger. Om uit de wind te blijven moet je dan iets verder opzij gaan (van de wind af ).