Profwielrenners lijken hun sport steeds belastender te vinden: er zijn legio verhalen van jonge talenten die er al vroeg de brui aan geven, maar ook toppers als Tadej Pogačar ontkomen er niet aan. Wat is er veranderd aan de sport?

Bij Tadej Pogačar droop het er in de laatste week van de afgelopen Tour de France vanaf: de Sloveen – op het oog toch altijd één brok zorgeloosheid – vond het niet meer leuk. Sterker nog, hij leek moe, fysiek én mentaal, murw gebeukt door wekenlang presteren onder hoogspanning. In een interview dat Pogačar enkele weken na de Tour gaf, verraste hij wel én niet: ‘Het is een feit dat ik de jaren tot mijn pensioen al begin af te tellen.’

Pogačar is niet de enige: de laatste jaren waren er tientallen renners die zich uitspraken over het steeds veeleisender karakter van de wielersport. Van gelouterde profs als Tom Dumoulin en Dan Martin tot jonge talenten als Pit Leyder en Xandres Vervloesem. Hoe komt dat? Wat is er veranderd aan de sport? Zijn de renners zelf misschien veranderd? Dat laatste is lastig te zeggen, maar het veranderende karakter van de sport zelf is zeker een factor – tenminste, volgens de renners zelf.

Hyperfocus

‘Een mens kan veel aan, maar tot wanneer is het nog leuk? Het is een interessante vraag voor een profwielrenner.’ Was getekend: Karsten Kroon tijdens een Eurosport­uitzending. Het is precies waar het hier over gaat: hoe leuk is het anno 2025 nog om profrenner te zijn? Of moeten we misschien vragen: vindt de huidige generatie renners ‘plezier’ misschien belangrijker dan vroegere generaties? Feit is dat het profwielrennen op het gebied van leefstijl meer vraagt dan pakweg twintig jaar geleden.

Veel meer dan vroeger wordt alles geoptimaliseerd, gecontroleerd en in data gevat, van de training tot de slaap, voeding en aerodynamica. Sommige renners hebben geen problemen met deze hyperfocus, andere renners kost het veel energie. Wekenlang bovenop een berg zitten is niet voor iedereen weggelegd, zoals Mads Pedersen twee jaar geleden vertelde. ‘Ik wil niet drie weken op een berg zitten en mijn familie niet zien. En dan vier weken koersen – dan ben je in totaal twee maanden weg. Daar ben ik te veel een familieman voor.’

Mads Pedersen 2025
Mads Pedersen.

In de laatste Procycling noemde Elisabetta Borgia, sportpsycholoog bij Lidl-­Trek, de numbers trap een van de grootste valkuilen voor de renners van nu: de kans bestaat dat de hyperfocus op data hen uit balans brengt en uiteindelijk uitput. Maar dat is niet alles: in het algemeen is het wielrennen veel complexer geworden en wordt er meer gevraagd dan pakweg twintig jaar geleden. Toen was het genoeg om te winnen, nu moeten renners ook uitstraling hebben, beschikbaar zijn op social media en dus dealen met de realiteit dat alles gemonitord wordt, met het gevaar dat ze zich in al die prikkels verliezen.

Daarbij maakt het feit dat onderling vergelijken tegenwoordig erg makkelijk is – met dank aan de (social) media – gecombineerd met het perfectionisme dat veel renners eigen is, de boel er niet makkelijker op. Soms werkt die controledwang averechts, zoals blijkt uit wat Thymen Arensman eerder dit jaar in een interview vertelde: ‘Als ik zin heb in een stukje chocola: prima. Vroeger zou ik dat niet gedaan hebben, maar het dan bewust niet eten kostte me achteraf al bijna meer energie dan als ik dat stukje chocola gewoon in mijn mond had gestopt.’

Wielerbubbel

Het zal niet verbazen dat dit alles nogal veel kan zijn voor renners, té veel. Waar wielercarrières vaak beginnen met de droom om prof te worden, waren er de afgelopen jaren heel wat renners die zélf de stekker uit die droom trokken. Neem bijvoorbeeld Pit Leyder, die in het najaar van 2019 plots stopte met koersen op het moment dat hij prof kon worden bij Cofidis.

In Luxemburger Wort vertelde hij erover: ‘Het was een geleidelijk proces, op een gegeven moment had ik het gevoel dat ik niet meer gelukkig was. Het is altijd mijn droom geweest om profwielrenner te worden, maar toen ik me realiseerde dat de vervulling van die droom naderde, kwamen de vragen: wil ik dit de komende tien jaar doen? Maakt dit me blij, past deze levensstijl bij me?”

‘Op een gegeven moment was het duidelijk: ik wilde uit de wielerbubbel komen. De wielerwereld is mooi, maar ook klein. Je mist het echte leven, en daar had ik steeds meer last van. Ik wil reizen, mijn vrienden ontmoeten, tijd doorbrengen met mijn vriendin, een pizza eten, een biertje drinken of op wintersport gaan. Uiteindelijk sprak het perspectief van de profrenner me niet aan. Het beroep is zwaar, de opofferingen zijn groot en het gevaar ligt permanent op de loer.’

Leyder – inmiddels toch terug in de koers als ploegleider bij Tirol KTM – is zeker niet de enige. Xandres Vervloesem, een toptalent bij de junioren, stopte eind 2022 op 22-­jarige leeftijd met koersen na twee jaar in de World Tour uitgekomen te zijn. Bij Sporza deed de Belg zijn verhaal: ‘Het plezier begon weg te ebben toen ik als 18-jarige terechtkwam in de opleidingsploeg van Team DSM. Data bepaalden plots mijn leven en dat is me zuur opgebroken. Ik leefde als een pater omdat ik dacht dat de koers me gelukkig zou maken, maar de balans was zoek en ik was allesbehalve gelukkig.’

Eind vorig jaar nog gaven de Fransman Gabriel Berg en de Brit Cormac Nisbet – twee talenten van de opleidingsploeg van Soudal­ Quick Step – er de brui aan, voornamelijk vanwege de leefstijl met grote opofferingen en een gebrek aan een sociaal leven. Voor beide renners speelde ook het gevaarlijke karakter van de sport sterk mee, net als voor Louis Kitzki.

Het Duitse talent van Alpecin-­Deceuninck Development reed vorig jaar de Ronde van Oostenrijk, waarin André Drege verongelukte, en hij maakte afgelopen zomer in de Giro della Valle d’Aosta hetzelfde mee met Samuele Privitera. De beslissing was toen eigenlijk al genomen. ‘Helaas ben ik na de Ronde van Oostenrijk nooit meer geworden wie ik was. Ik maakte me steeds meer zorgen over mijn veiligheid en voelde me steeds ongemakkelijker in het peloton. Ik merk nu al hoe goed het me doet dat ik gestopt ben.’

Geen leven

Zo zijn er nog veel meer voorbeelden, van talenten als Campbell Flakemore, Alexys Brunel en Théo Nonnez tot profs als Marcel Kittel. Niet alle talenten die stoppen, doen dat voorgoed: een deel gaat later opnieuw koersen, zoals Brunel. Hoe het ook zij, als zij alsnog een profcarrière uitbouwen, wachten opnieuw de opofferingen. Want ja, het profwielrennen ís veranderd. Toen de neven Dan Martin en Nicolas Roche in 2021 met de NOS terugkeken op hun carrière en de staat van de wielersport, waren ze eensgezind: ‘Je moet zoveel meer opofferen om mee te doen in de koers. Vroeger had je een paar toppers die op hoogtestage gingen, tegenwoordig doet het hele peloton dat. Het niveau is gigantisch hoog en ook het materiaal wordt steeds beter. Iedereen rijdt op de limiet en daardoor wordt wielrennen ook steeds gevaarlijker. (…) Wielrennen is niet leuk meer.’

Ook Simon Geschke, die eind vorig jaar stopte, sprak van ‘minder plezier in de sport en tussen de renners’. De Zwitserse renner Simon Pellaud ziet het zelfs somber in: ‘Ik vraag me oprecht af of het wielrennen zoals het is geworden op de lange termijn levensvatbaar is. Het niveau, de risico’s die we nemen… Dit is waanzin. Er wordt zoveel gevraagd dat er geen ruimte is voor iets anders dan fietsen. De nieuwe generaties hebben geen leven.’

Sociaal acceptabel

Het is een interessante vraag: hoelang blijft ‘de koers’ nog sociaal acceptabel? De opofferingen die de renners moeten doen zijn één ding, de vele dodelijke ongelukken van de laatste jaren – met onder anderen Gino Mäder, Muriel Furrer, André Drege, Mustafa Ayyorkun en Samuele Privitera – iets heel anders. Tegelijk blijft het wielrennen populair, gezien de publieke belangstelling, en er zijn ook nog genoeg renners die wél graag koersen. Brood en spelen? Misschien, maar gelukkig kunnen de gladiatoren in dit geval op elk moment stoppen.