Iedere Parijs-Roubaix herbergt wel een keimooi verhaal. Fiets duikelt er drie op uit het rijke verleden, over een vergeten held, het ware slagveld en de ontdekking van de eeuw. In dit artikel deel 2, deel 1 lees je hier, deel 3 volgt.

Kan dat wel, zo vroeg?

De echte Hel van het Noorden eindigde op 11 november 1918. Bijna tien miljoen soldaten lieten het leven tijdens de Eerste Wereldoorlog, velen in en rond de loopgraven van West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Onder hen François Faber. De voormalige Tourwinnaar had in 1913 nog Parijs-Roubaix op zijn naam geschreven. Twee jaar later stierf hij in de buurt van Arras, aan de route waar hij een van zijn laatste grote wielersuccessen had gevierd.

Tekst: Patrick Oxsener

Nu de oorlog voorbij was, moest de wielershow snel de weg weer op, vond Henri Desgrange. De hoofdredacteur van magazine L’Auto pakte zijn agenda en blokte meteen drie zomerse weken voor zijn geesteskind, de Tour de France. En passant prikte hij een datum voor Parijs-Roubaix. 20 april 1919, eerste paasdag, dan moest het gebeuren. Maar kon dat wel, zo vroeg? Al snel bereikten Desgrange verontrustende verhalen: een flink deel van het parcours was kapotgeschoten. Op advies van lokale overheden leidde de organisatie de route ruim om het platgebombardeerde Arras heen richting Roubaix. De wielerbaan aldaar was verwoest, daarom werd de finishlijn getrokken op de Avenue de Jussieu.

Om zeker te weten dat dit parcours wél berijdbaar was, stuurde Desgrange oud-renner Eugène Christophe (derde in 1910) op verkenning met een reporter van L’Auto. Het verslag daarvan verscheen op 30 maart in het magazine, en was op z’n zachtst gezegd alarmerend. ‘Dan betreden we het ware slagveld. Hier rest slechts verwoesting in zijn meest afschuwelijke, tragische vorm. Geen boom staat meer overeind, alles is neergemaaid. Aarde? Nee, dit is de maan. Geen vierkante meter is onaangetast gebleven. Het is een hel! Eén grote aaneenschakeling van bomkraters. Een web van prikkeldraad, loopgraven en sporen van menselijke resten.’ En daar moesten drie weken later 77 wielrenners een sportieve strijd uitvechten.

Het slagveld smeulde nog, maar het peloton reed alweer

Bizarre ontknoping

Maar zoals alles dat Desgrange bedacht, ging ook Parijs-Roubaix 1919 gewoon door. De ontknoping was ronduit bizar, maar dat kwam niet door de apocalyptische omgeving, en ook niet door het noodweer dat halverwege losbarstte. In Seclin, op zo’n twintig kilometer van de finish, stuitten de acht koplopers op een trein die de weg blokkeerde. Alle renners stopten, behalve Henri Pélissier. Die opende de deur van een wagon, klom met fiets en al naar binnen en sprong er aan de andere kant weer uit. Landgenoot Honoré Barthélémy en de laatste Belgische Tourwinnaar Philippe Thys volgden zijn voorbeeld. De snelste in de trein bleek uiteindelijk ook de snelste in de sprint: Pélissier won afgetekend. Nummer twee Thys wist kort na afloop nog steeds niet goed wat hij in de uren daarvoor allemaal had beleefd. “Wat een race! De wind, de kou, de hobbelige wegen… Dit was een ultieme beproeving.”

Maar daarmee doelde hij vooral op de koers zelf. Zijn landgenoot Victor Breyer, journalist van het tijdschrift Vélo, had het laatste deel van Parijs-Roubaix op de fiets verkend en had met name oog gehad voor de door oorlog verminkte omgeving. Hij bedacht er een naam voor die we anno nu nog steeds gebruiken. Hoewel de ware Hel van het Noorden dus eigenlijk al op 11 november 1918 was geëindigd.

Henri Pélissier won in 1923 ook de Tour de France, maar zijn privéleven verliep ronduit tragisch. In 1936 werd hij doodgeschoten door zijn tweede vrouw, met hetzelfde pistool waarmee zijn eerste vrouw zelfmoord had gepleegd.

Dit artikel is te lezen in Fiets magazine nr.4-2022, uiteraard nog steeds na te bestellen in onze webshop.