Hij reed er vaak langs op weg naar het zuiden, maar ditmaal besloot Raymond Kool eens te blijven hangen in Peñiscola, tussen Barcelona en Valencia. Onder een heerlijk winterzonnetje kachelde hij over asfalt, kasseien en gravelstroken, door ruige gebergten, langs citrusboomgaarden en artisjokvelden. Op avontuur in de regionale Hel van het Noorden.

Een prima fietspad langs de doorgaande weg leidt mij, onder een strakblauwe hemel, van mijn tijdelijke thuishonk Peñiscola naar Benicarló. In dit vissersplaatsje is het een wirwar van eenrichtingswegen, waar mijn navigatiecomputertje en ik horendol van worden. Om al te veel ergernis te voorkomen besluit ik hier en daar maar om de rode verkeersborden met een wit minnetje te negeren en de vooraf getekende route te volgen. Het is toch rustig en als er een auto aan komt rijden wip ik even op een stoepje. Eenmaal het doolhof uit fiets ik het achterland van de kuststrook tussen Peñiscola en de Ebrodelta in.

Ik had mij er weinig van voorgesteld. Matig tot slecht asfalt door een rommelig decor van zand, stenen, wilde struiken met hier en daar een olijfboom en een verlaten krakkemikkige Spaanse boerderij. Niets is echter minder waar. Het asfalt is op enkele stroken na meer dan redelijk en de vele olijf- en citrusboomgaarden en landbouwpercelen zien er veelal keurig aangeharkt uit. Benicarló is ook het kloppend hart van de artisjokindustrie in de regio Castellón. Eind januari is er zelfs een heus artisjokfestival waar je een tocht kunt maken langs de verschillende restaurants, die allemaal een bijzonder tapashapje op een spiesje met de smakelijke bloemknoppen hebben bereid.

Het is overwegend vlak in dit agrarische gebied, waar de bruggen over de snelweg AP7 en N-340 voor kort maar krachtig klimwerk zorgen. Aan de horizon prijkt een puist van het minigebergte Serra de Montsià. Dat is mijn doel om de winterbeentjes na de feestdagen een beetje wakker te schudden. Er zijn nauwelijks verharde wegen door dit natuurgebied, dus veel keuze is er niet voor racers. Mijn oog valt op een uitdagende asfaltweg naar het op 185 meter hoogte gelegen kerkje Ermita del Ermei. Het klimmetje van ruim 4 kilometer begint al even voor het plaatsnaamboord van het stadje Alcanar, dat typisch Spaans voor mij opdoemt tussen de sinaasappelbomen, die zwanger van de vruchten hun takken laten hangen tot soms bijna op de grond.

Hier en daar snuif ik de geur op van de al reeds uit de moederschoot gevallen verse appeltjes van oranje, die zijn stukgereden door het schamele verkeer. Inmiddels immuun geworden voor eenrichtingsverkeerborden dans ik op de pedalen in een nagenoeg rechte lijn omhoog door Alcanar om vervolgens via de kronkelende TP-3318 met milde stijgingspercentages op de fraaie Ermita del Remei af te koersen. Ik geniet met een mueslireepje en een paar slokken sportdrank nog even van het prachtige doorkijkje tussen de bergtoppen door naar de Middellandse Zee en stap weer op voor de terugweg naar Peñiscola.

Costa Azahar

De weg langs de kust begint voor mij bij Platja del Marjal. Een keurig lang strand met een brede boulevard en een lange rij palmbomen. Hier is het zo vroeg in het jaar heerlijk fietsen. De temperatuur is weliswaar rond de 12 graden, maar het zonnetje aan de strakblauwe hemel warmt voldoende op om geen spijt te hebben van mijn korte broek. Met een koud en guur Nederland in het achterhoofd is het extra genieten hier. Het zijn brede vlakke wegen, waar automobilisten met borden en tekens op het wegdek voortdurend worden gewezen op de aanwezigheid van fietsers, en waar de maximumsnelheid veelal 30 kilometer per uur is. Daar ga ik regelmatig overheen met mijn racer en ik zoef strak langs onontgonnen kiezelstranden, nog verlaten vakantiecomplexen en velden met kool, knollen en natuurlijk artisjokken.

Op de vele idyllische uitzichtpunten staan campers in de zilte lucht met zicht op zee. In Vinarós boemel ik over de nu al gezellige boulevard, waar je op de terrasjes heerlijk kunt lunchen met een driegangenmenu plus een drankje voor nog geen 15 euro. In de verte doemt het als een schiereiland in zee gelegen Peñiscola al op. Met het geruis van de zee en de licht wuivende palmen in de oortjes jakker ik de kustweg verder af. Ik stuit kort na Benicarló nog op een heuse Vlaamse kasseienstrook, waarna ik pal voor de in de zon badende witte huisjes en het okergele kasteel van het al in vele films en series figurerende Peñiscola mijn finish bereik. Een aangename eerste kennismaking met dit deel van de Costa Azahar.

Strade Bianche-waardig

Peñiscola, dat ook wel ‘het Gibraltar van de regio Valenciana’ wordt genoemd, ligt aan de voet van de Serra d’Irta, dat zich over zo’n 20 kilometer langs de kust uitstrekt tot het badplaatsje Alcossebre. Het is een walhalla voor mountainbikers, want er loopt een onverharde weg langs enkele mooie kleine strandjes. Al googelend leer ik dat ook deze kiezelweg eigenlijk alleen met dikke banden te doen is, maar aangezien gravelen helemaal hip is en ik mij goed heb voorbereid door een paar stevige endurance-bandjes, van een bekend Italiaans merk, om de velgen van mijn racer te trekken, ga ik het avontuur aan.

Over heerlijk smooth asfalt is er een fraai uitzicht op de oostkant van Peñiscola, dat majestueus en robuust in het water ligt. Al snel begint de onverharde weg strak langs de kustlijn. Het is een Strade Bianche-waardige strook. Prima te doen, maar luttele kilometers verder wordt het pittig. Zeg maar gerust hels. De kiezels zijn groter dan ik had verwacht en het pad trekt zichzelf met stijgingen tot 14% stevig de hoogte in. Ik moet gefocust de grootste keien en kuilen zien te ontwijken en steentjes schieten af en toe als uit een katapult onder mijn robuuste bandjes vandaan.

Net als ik al een beetje spijt begin te krijgen, geeft een met beton overgoten stuk weer moraal. De klim naar de uit 1554 stammende Torre Badúm is ook grotendeels verhard. Het 97 meter boven de zee uittorende verdedigingswerk is het gezicht van de Serra d’Irta en van hieruit heb ik een schitterend uitzicht over de azuurblauwe Middellandse Zee. De betonnen afdaling is er eentje met enkele heuse haarspelden en brengt mij uiteindelijk weer op het gravel.

Ik koers vol goede moed over de kiezels, die hier strak langs de kust wel iets minder groot lijken. Ik zet wat meer aan en krijg meer vertrouwen. Mijn Italiaanse bandjes en frame zijn inmiddels wit uitgeslagen van het gravelstof en ik lijk te vliegen tussen de groene palmstruiken en andere wilde vegetatie, die soms een dichte erehaag vormen. De zee klotst rustig over de kiezels en ik heb steeds meer lol op dit trendy parcours. ‘Hip, Hip, HooRay!’, moedig ik mijzelf aan. In de finale buigt het pad wat meer het binnenland in en wordt de ondergrond weer wat ruiger. Het gaat op en af en dat in combinatie met het geconcentreerd tussen de keien en kuilen laveren, maakt het een energieslurpende strook.

De prachtige omgeving met links de zee en rechts de ongerepte bergen verzacht de inspanning, maar in Alcossebre vind ik het toch wel lekker om weer asfalt onder het rubber te voelen. Ik zoef soepeltjes enkele kilometers langs de fraaie kustlijn. In het buitengebied rijd ik landinwaarts, waar ik mij opmaak voor een 6 kilometer lange klim over de uitlopers van de binnenlandzijde van de Serra d’Irta. Het is een zeer aangename landweg, die kronkelt tussen de citrus- en olijfboomgaarden.

Een sinaasappelboer is op zijn Spaanse gemak zijn zoveelste kratje met vruchten aan het vullen, maar verder zie of hoor ik hier niemand. Ik waan mij alleen in een paradijselijk fietsoord. De klim is uitdagend met een stevige laatste kilometer en een fantastisch uitzicht op de groene vallei. Rechts zie ik boven op een bergtop het oude kasteel van Alcalà de Xivert liggen en nog voor het gelijknamige dorp passeer ik een verlaten wit kerkje. De finale van mijn rit eindigt weer met enkele gravelstroken en kiezelpaden op een weggetje dat mij tussen de AP7 en N-340 door weer in Peñiscola brengt.

Fraaie ontdekking

Hetzelfde weggetje neem ik enkele dagen later in omgekeerde richting naar Santa Magdalena de Pulpis, dat ligt op een kleine vlakte tussen de Serra d’Irta en de Serra de les Talaies. Het is het beginpunt van een bijna 13 kilometer lange klim naar Alto de Vall d’Àngel. Ik waan mij al snel in een heel andere wereld dan aan de kust. De omgeving wordt steeds ruiger naarmate ik hoger klim. Het is bovendien een pittige bult met geregeld stijgingspercentages tussen de 9 en 14. Gelukkig zijn er vele herstelstroken, waar ik ook even kan genieten van het imposante landschap met rotspartijen, wilde struiken en hier en daar een sierlijke palmplant. Het geeft de hellingen van dit gebergte een groene glans zonder dat het zijn robuuste karakter verbloemt.

Ik kijk links over mijn schouder en zie alleen maar bergen. De Serra d’Irta en de Serra De la Val d’Àngel zijn samengesmolten en hebben de AP7, N-340 en de kust aan het zicht onttrokken. Het voelt een beetje als into the wild. Na flink wat aanpoten op de steile stukken bereik ik de top op 528 meter en voordat ik afdaal en via een aangenaam heuvellandschap terugfiets naar de kust, concludeer ik dat deze Alto de Vall d’Àngel zich zeker tot de serieuze fietscols mag rekenen. In de loop van mijn verblijf toer ik nog wat door het achterland van Peñiscola.

Achter Vinarós ontdek ik een mooi klimmetje naar het heiligdom met de zangerige naam Santuari de la Mare de Déu de la Misericórdia. Het is een lekker lopertje met enkele korte, venijnig steile stroken. Op het plein voor de kerk prijkt een zeer verleidelijk terrasje, waar ik met een weids uitzicht op de artisjokvelden, citrusboomgaarden, de bergen van de Serra de Montsià en de zee geniet van een straffe espresso.

Ik keer ook nog een keer terug naar de bergen achter de Serra d’Irta. De lange, wat saaie en drukke hoofdweg CV-10 naar Les Coves de Vin Roma is het overleven waard, want de klim richting Alcalà de Xivert is een plaatje. De lange haarspeldbochten van de CV-133 brengen mij zonder al te heftig klimwerk al snel op hoogte, terwijl zich onder mij een fraai groen decor van citrusbomen tegen de ruige rotsen van het gebergte Pla de l’Arc ontvouwt. Dit is smullen op je racer! Met deze col in de benen ben ik wel klaar voor mijn koninginnenrit naar het bergdorpje Bel.

Heroïsche col

Op internet kom ik een waar heldenepos tegen over vier regionale wielerliefhebbers, die de klim naar Bel omschrijven als de Hel van het Noorden van hun regio Castellón. De top ligt op net iets meer dan 50 kilometer van mijn standplaats Peñiscola, dus dat betekent een 100 plus-ritje. Gecombineerd met het angstaanjagende verhaal van de locals begin ik licht gespannen aan het avontuur. De eerste 20 kilometer toer ik heerlijk door het vlakke artisjokkenland langs de snelweg AP-7, maar dan komt mijn fietscomputertje met een onheilstijding.

De klim naar Bel begint en telt liefst 32 kilometer! Ik denk dat het een vergissing is, maar vanaf nu gaat de weg inderdaad alleen nog maar omhoog. Het begint rustig met 2 à 3%, dus van een echte hel is nog geen sprake. Zo ziet het er ook niet uit. De ellenlange rechte wegen met alleen maar olijfbomen kun je eentonig noemen, maar saai wordt de aanblik van de zilveren gloed op de groene blaadjes tegen de strakblauwe lucht en de rode aarde waarin de vaak oude, gerimpelde boomstammen zich hebben geworteld, nooit. Het stijgingspercentage loopt langzaam op naar 4 tot 5 en met een uitschieter van 9% bereik ik het dorpje Rossell aan de voet van de echte klim.

Vanuit het niets doemt het deuntje van de Beatles-hit Michelle op in mijn hoofd en ik zing zachtjes mijn eigen tekst: ‘Rossell, my Bel’. Bij een splitsing wijst een zwartgeblakerd bord, waarop Bel nog net te lezen valt, mij de weg. Hoeveel symboliek wil je hebben op weg naar de hel? Zingend klim ik de hel binnen. De benen branden meteen, want het eerste stuk gaat al met 12% omhoog. Rossell wordt in no-time een miniatuurdorpje. Af en toe krijg ik de kans om even te herstellen van de inspanning, maar naarmate de klim vordert, schieten de stijgingspercentages steeds vaker de dubbele cijfers in. De natuur wordt ruiger en ruiger. Het is zeker een heroïsche col, maar met een echte hel zijn de locals wel wat doorgeslagen. De laatste kilometers gaan zelfs over een paradijselijk plateau, waarna ik de kasseitjes van het minuscule bergdorpje Bel oprijd. Helaas is de plaatselijke taverne, waar de zelfbenoemde wielerhelden een flinke vleesmaaltijd wegspoelden met bier en limoncello, gesloten. Ik doe het dan maar met een sportreepje en water bij het fraaie panorama en duik snel weer naar beneden.

De terugweg via Canet lo Roig, La Jana en Cervera del Maestre schotelt mij nog een pittige en stoffige gravelstrook en wat kuitenbijtende hobbels voor, zodat ik net als de vier lokale musketiers behoorlijk gesloopt op het balkon van mijn appartementje neerzijg. Moe maar voldaan ontkurk ik een artisjokbiertje van de plaatselijke brouwer Badúm en toost op een geslaagde fietstrip en hún Hel van het Noorden.