Heb je als fietser de Alpe’Huez of Cauberg opgefietst? Dan zit je gebakken bij familiefeestjes of de bedrijfsbarbecue. Met wat superlatieven over het weer en het steile klimwerk hangen je collega’s binnen de kortste keren aan je lippen. Bij doorgewinterde wielertoeristen en wedstrijdrenners werkt dat anders. De beklimming van pakweg een Mont Ventoux of Stelvio zijn ineens normaal en ritjes van 150 kilometer dagelijkse kost.

Toch zijn er tochten en wedstrijden die bij iedere renner tot de verbeelding spreken. Tochten die dusdanig zwaar of uniek zijn dat alleen de naam al meteen een belletje doet rinkelen. Op de weg is de Transcontinental zo’n voorbeeld en offroad zijn tochten als de Crocodile Trophy of Iron Bike legendarisch. Eens per jaar is er in het veld ook zo’n evenement. Een crosswedstrijd die vele malen langer duurt dan één uur en eigenlijk maar bijzonder weinig met een veldrit te maken heeft. En misschien juist daarom wel dé wedstrijd met een bijzondere aantrekkingskracht op mij. De Three Peaks Cyclo-Cross in England.

Al voor de 55e keer wordt dit jaar het 650 man tellende peloton op gang geschoten voor een wedstrijd die zich het beste laat omschrijven als een kruising tussen een mountainbikemarathon en een trailrunwedstrijd. Maar dan natuurlijk op een veldritfiets. Het parcours telt ongeveer 60 kilometer en bestaat na een neutralisatie van +/- 5 kilometer uit drie grote beklimmingen van steeds 500 hoogtemeters. Het stijgen gebeurt wel grotendeels lopend. De afdalingen zijn daarentegen bijna volledig fietsbaar en kunnen vergeleken worden met een combinatie van ellenlange trappen en een leuke afdaling in de Ardennen. Het mag dan ook duidelijk zijn dat buiten heel hard trappen, klimmen en klauteren het heel houden van je fiets boven aan het prioriteitenlijstje staat wanneer je een goede uitslag wilt neerzetten.

Raceday

Aangezien dit avontuur voor ons een ‘hit and run’ naar England is en we pas de avond voordien zijn aangekomen op de plaats van bestemming, maak ik alles direct klaar. Voor ik het weet staan we een dag later namelijk samen met een kudde niet te houden -voornamelijk Engelse- deelnemers aan de start. Na het startschot zijn de eerste vijf kilometers verhard en probeer ik zo snel mogelijk op te schuiven. Met een linksrijdend peloton op de kant schiet ik rechts binnen no-time richting de eerste rij en probeer zo lang mogelijk in de luwte mee te schuiven. Als een groep losgelaten nieuwelingen sprinten we continu over elkaar heen en voor nu is mijn 40 tanden voorblad perfect.

Binnen no-time zit de typische neutralisatie erop en draaien we links een boerenpad op. Meteen breekt het aan alle kanten en plakken we wiel aan wiel over de hobbelige paden richting de eerste bult: Ingleborough. Deze kale zompige berg zie je al vanaf de start liggen en hoe verder je richting de voet van de klim rijdt hoe steiler het wordt. Zodra je bij een boer over zijn erf richting een weiland fietst, weet je hoe laat het is: werkendag. Ondanks dat het voor Engelse begrippen een mooie droge dag is blijft de ondergrond lekker drassig. One big ‘swamp’. Iedereen met Three-peaks ervaring begint meteen met lopen terwijl ik eigenwijs de eerste heuveltjes nog op fiets. Al snel merk ik dat mijn 40×32 tandwielverhouding veel en veel te groot is en realiseer ik me dat ik vandaag nog wel vaker in de problemen ga komen. Afstappen en lopen dan maar. Als een soort blanke Gebrselassie begin ik te rennen en loop een hele rits deelnemers voorbij. Niet vol te houden natuurlijk dit tempo en al snel val ik terug in een laf drafje en stamp ik enkeldiep door de drab alvorens het echte klauterwerk gaat beginnen.

Wanneer ik een keer stiekem omhoog kijk zie ik dat de eerste fietsers/lopers (doorstrepen wat van toepassing is) al halverwege zijn terwijl ik netjes in lijn begin aan mijn klauterpartij. Rennen is hier een no-go, normaal lopen ook niet. Het stuk gras – want hier is geen pad –  is steiler dan de trap thuis en op het meest lastige deel overbrug je in 300 meter ruim 200 hoogtemeters. De snelle rekenaar weet dan dat mijn Garmin daar 60% aangeeft. Handen en voeten zijn hier nodig om vooruit te komen. Eenmaal boven waan je jezelf op een soort maanlandschap vol stenen en rotsen.

De eerste afdaling begint met dezelfde idiote percentages naar beneden als we zojuist hebben geklommen en dat is al lopend met een fiets in de nek niet evident. Hierna begint de pret echt en hobbelen we soms over paden en soms regelrecht door de weide terug naar de bewoonde wereld. Om lekrijden te voorkomen staan de banden op maximale druk en is er geen gram comfort te vinden in de fiets. Ik probeer mijn sterke punt – afdalen – uit te spelen door niet te veel in de remmen te knijpen maar merk dat het lastig is om écht hard te gaan. Vaak hobbelt het veld enorm en weet je niet goed wat er achter de volgende bultjes komt. Uiteindelijk ben ik maar een paar plekken opgeschoven en zodra we de weg opdraaien door de lange verzorgingspost begin ik meteen met eten. Met een groepje cruisen we op marathonsnelheid richting de volgende klim. Er word niet erg hard doorgereden maar na krap 20 minuten zijn we toch bij de voet van de volgende klim.

Whernside is een pad wat halverwege overgaat in een trap en later in een soort klauterpartij over keien. De laatste paar honderd meters zijn fietsbaar mits je goed bent voorbereidt. Ik begin de klim en probeer in mijn loopritme te komen. Gelukkig is lopen met de fiets in mijn nek niet nieuw voor me en al gauw stap ik lekker door en kom ik in de flow. Ik ga niet veel sneller dan de renners rondom mij maar zit ook nog niet in de moeilijkheden. De gehele klim is slechts twee kilometer lang. Voor de eerste 1000 meter a 30% gemiddeld heb ik zo’n 20 minuten nodig terwijl de volgende kilometer met 10 procent een stuk milder is. Had ik een kleinere tandwielverhouding gehad dan was dit volledig te fietsen geweest. Nu werd het een soort obstaclerun en verloor ik minstens tien plaatsen.

Boven aan Whernside zie je het lange tracé wat je bergaf gaat afleggen goed liggen en voor je het weet bereik je de beruchte trappensectie. De durvers rijden hier recht over de kilometerslange trap in de hoop geen lekke band te krijgen. Rijders die voor zekerheid kiezen schieten in één van de geulen langs de trappen. Kiezen voor een geul betekent crashgarantie en is duidelijk minder snel. Ik kies dan ook voor de trappen, pak de guidon vanonder en laat de remmen los. In tegenstelling tot eerdere buitenlandse avontuurtjes dit jaar verstaan de Engelsen ‘left’ en ‘right’ wel en zo maak ik de eerder verloren plaatsen weer goed tot ik een sprongetje over een watergeul verkeerd inschat. Het spoor van vloeibare latex in de meters erna laten zien dat ik niet de enige ben met een lekke band en even verderop staan minstens 15 coureurs hun band te wisselen. Voor de start had ik gekozen voor een druk van 3.5 bar. Dit was voldoende om te zorgen voor een afloper en zo stond ik niet meteen geparkeerd. Na het zien van de gigantische bevoorrading aan het einde van de eerste afdaling besloot ik zo lang als mogelijk door te rijden in de hoop de materiaalzone te halen. Een grote pomp en wat hulp zou tenslotte een stuk sneller gaan dan het geklungel op een bergwand.

Na een hoop glijden en gerammel op de velg bereik ik de materiaalzone en met behulp van wat dames ben ik binnen no-time weer op pad. Ongeveer 30 plekken moet ik inleveren door dit intermezzo en terug op het asfalt wacht ik even kort tot we met een groepje richting de laatste klim kunnen snellen.

Een gel en de laatste drank uit m’n Camelbag moeten opkomende kramp de kop indrukken. Pen-y-gent is de meest in het oog springende bult van deze regio en heeft maar één pad richting de top. Dat betekent dat de klim óók de afdaling is en daarmee is deze beklimming een stuk minder steil dan de eerdere beproevingen. Grofweg kun je de klim indelen in drie fases. Het eerste koeienpad is ongeveer 10% en ligt vol losse stenen maar is wel fietsbaar. Vervolgens word het 2x zo steil en kun je alleen fietsen met een zeer lichte versnelling. Het laatste deel is een trap en dus hike-a-bike. Zodra ik aan de klim begin, komt de winnaar al retour afzender en stoomt door richting finish. De Three Peaks word al jaren gedomineerd door een zeer klein groepje specialisten. Veelal goede hardlopers met een voorliefde voor Skyrunning en mountainbiken en volledig ondersteund door merken als Hope en Scott. Voor mij stopt het fietsen na de eerste fase en loop ik uiteindelijk bijna volledig tot de top.

Het tempo zit er nog goed in en ik maak wat plaatsen goed die ik met mijn lekke band heb verloren. Lopend richting de top heb ik geprobeerd zo goed mogelijk het pad in me op te nemen zodat ik berg af los kan gaan. Fietser na fietser passeer ik berg af en wanneer we op een breder deel komen is het tijd om de remmen volledig los te laten. Op ‘warp speed’ schiet ik de berg af en maak ruim 25 plaatsen goed. Een tweede lekke band blijft me bespaard en het laatste stukje over de weg draai ik samen met een Brit maximaal rond om zo snel mogelijk richting de finish op Helwit bridge te racen. Op één van de vele typische ‘Pieter Post’ weggetjes die je in deze regio vindt, moet ik er aan blijven denken dat ik niet rechts maar links moet rijden en na precies 4 uur piept mijn chip bij de finish. Een uur na de winnaar en als 120e in een veld van 650 starters is het doel om een solide race te rijden meer dan geslaagd.

De Three peaks challenge is typisch zo’n wedstijd die je eigenlijk pas echt goed kunt rijden wanneer je hem al eens hebt gedaan en dat zie je ook terug in de uitslag. Nagenoeg de volledige top 20 bestaat uit renners die al 5, 10 of 15 keer zijn gestart en hebben hun setup, verzorging en raceplan volledig on point. En daarom weet ik nu al, volgend jaar begint mijn seizoen wederom in England!